Zoönoses: wat zijn dat en hoe voorkomen we ze?

4dz5f00csd

Een zoönose is een infectieziekte die van dieren op mensen kan overgaan en andersom. Denk dan aan COVID-19, de ziekte van Lyme of Q-koorts. De intensieve veehouderij wordt soms gezien als gevaar voor de uitbraak van zoönose. Hoe reëel is dat en wat doen boeren en de overheid om dit te voorkomen? In dit verhaal leggen we uit hoe dat zit.


Wat is een zoönose?

Een zoönose is een infectieziekte die kan overgaan van dier op mens en andersom. Een van de bekendste voorbeelden is de ziekte van Lyme, dat je kunt krijgen van een besmette teek. Of schurft, dat je bijvoorbeeld kunt krijgen van cavia’s. Maar ook Covid-19 is een zoönose. 

Voorbeelden van zoönosen

  • Ziekte van Lyme (teken)
  • Covid-19 (vleermuizen)
  • Schurft (onder andere cavia’s)
  • Q-koorts (geiten)
  • Hondsdolheid (honden)
  • Kattenkrabziekte (katten)
  • Vogelgriep (van trekvogels en pluimvee)
  • Salmonella en Campylobacter (via besmette voedingswaren)
  • Gekke koeienziekte

Besmetting zoönose: via contact of voedsel

Je kunt besmet raken met een zoönose via contact met een dier. Dit kan komen door een dier aan te raken of door indirect contact, dus door besmette uitwerpselen, speeksel of vacht aan te raken. Het kan ook door voedsel te eten waar bijvoorbeeld ziekmakende bacteriën of virussen in zitten. Een andere route is dat je ook via een besmette bodem, water of de lucht besmet kan worden met een zoönose. Zo kan toxoplasmose in besmette bodem zitten en in water kan de ziekte van Weil of cryptosporidium zitten. Een voorbeeld van een zoönose die zich via de lucht kan verspreiden is Q-koorts. 

Komt waarschijnlijk heel vaak voor - vooral verschijnselen van buikgriep

Zoönoses zijn zeker niet zeldzaam. “Ze komen vaker voor dan de meeste mensen denken”, zegt Eva Litjens dierenarts en themaspecialist diergezondheid bij ZLTO. “Vooral bij voedselvergiftiging en een voedselinfectie is een bacterie afkomstig van dieren regelmatig de oorzaak. Denk bij voedselvergiftiging aan de toxines van Bacillus Cereus en bij voedselinfectie aan E-coli, Clostridium perfringens, Salmonella en Campylobacter.

Zoönose voorkomen: goede hygiëne

De beste manier om een zoönose te voorkomen is dan ook goede hygiëne, zegt Litjens. “Dat geldt in feite voor elke infectieziekte. Denk nog maar eens terug aan alle basismaatregelen om COVID-19 te voorkomen. Handen wassen na contact met dieren, afstand houden van mensen en dieren met ziekteverschijnselen. Het gaat erom dat je voorkomt dat je in aanraking komt met ziekteverwekkers. Voedselveiligheid is daarom een belangrijke voorzorgsmaatregel: Groente en fruit goed wassen, aparte snijplanken en messen voor rauw vlees en groente, vlees altijd goed doorbakken. En laat ook je (huis)dieren vaccineren. Zo verklein je de kans op een besmetting met bijvoorbeeld leptospirose (ziekte van Weil).”  

Grootste risico op nieuwe zoönose: veel dieren bij elkaar

De kans dat er nieuwe varianten van ziektes ontstaan is als er veel verschillende diersoorten bij elkaar zijn. Litjens: Dan kan het snel verspreiden en muteren. Zo kunnen nieuwe dierziektes ontstaan. Het wordt een zoönose als zo’n ziekte ook mensen kan gaan besmetten. Dat is lang niet altijd het geval, trouwens. Heel veel infectieziekten zijn soortgebonden.” 

Risico’s hoog in intensieve veehouderij

De intensieve veehouderij lijkt aan een aantal voorwaarden te voldoen om als katalysator te dienen voor zoönose. De belangrijkste ontbreekt wel: er zijn vrijwel nooit veel verschillende diersoorten bij elkaar. Wel zijn er veel dieren van een soort bij elkaar en er is contact met mensen. Het bewustzijn van de risico’s is daarom groot in de sector, zegt Litjens. “Zowel bij dierenartsen, veehouders en bij alle andere erfbetreders. Er is ontzettend veel aandacht voor preventie van ziekte. En hoe groter de aantallen dieren bij elkaar in een grote stal, hoe groter die aandacht is voor zowel interne bioveiligheid, als externe bioveiligheid. Bij intern kijk je naar wat je kunt doen binnen het bedrijf om ziekte en verdere verspreiding daarvan te voorkomen. Bij externe bioveiligheid kijk je naar manieren om te voorkomen dat ziekteverwekkers überhaupt binnen kunnen komen of het bedrijf weer kunnen verlaten.”

Preventie: externe bioveiligheid

Bij externe bioveiligheid moeten we volgens Litjens onder andere denken aan dierziektes uit de wildpopulatie. “Denk dan bijvoorbeeld aan vogelgriep. Dat is een groot risico voor kippen en andere pluimvee en in mindere mate ook voor varkens. Als die buiten lopen, kunnen ze met vogels in aanraking komen, of ze komen in aanraking met vogelpoep van overvliegende vogels. Vooral jonge dieren hebben nog geen weerstand tegen die ziekte en daarom het risico op besmetting groot. Daarom geldt vaak een ophokplicht in tijden van vogelgriep. Ook is het belangrijk dat iedereen die het bedrijf betreedt de regels rondom bedrijfskleding en andere hygiëne voorschriften in acht neemt. Dit om te voorkomen dat ziekteverwekkers van het ene bedrijf, overgedragen kunnen worden naar het andere bedrijf.

Vogelgriep: geen direct gevaar voor mensen

Volgens Litjens zijn vogelgriep en vormen van griep die mensen kunnen krijgen verschillend. “Het risico dat mensen direct worden besmet met het vogelgriepvirus is zeer klein. Maar wij kunnen het wel overdragen aan pluimvee. Dat kan doordat je ziekteverwekkers bij je kunt dragen op je huid of op je kleding. Daarom mag je ook niet zomaar een stal in. En als het wel echt nodig is, dan moet je vaak eerst worden ontsmet en vaak moet je zelfs eerst douchen. Alles om te voorkomen dat dieren ziek worden.”

Preventie: interne bioveiligheid

Om ziektes binnen het bedrijf zelf te voorkomen, worden jonge dieren (zoals bijvoorbeeld in de varkenshouderij) vaak gescheiden van oudere dieren. “Bij de jongere dieren is de weerstand nog niet goed ontwikkeld, daarom is het belangrijk het risico op besmetting te minimaliseren. Dat betekent ook dat er in dat deel van de stal met aparte materialen als emmers wordt gewerkt. Alles wordt zo veel mogelijk van elkaar gescheiden. Ook worden zieke dieren apart verzorgd van gezonde dieren. Ook hier om besmetting binnen het bedrijf te voorkomen.”

Extra risico: combinatie varkens en pluimvee

Varkens zijn zowel gevoelig voor vogelgriep als voor humane griep, vertelt Litjens. “In theorie betekent dat die twee virussen zich in het lichaam van een varken kunnen mengen, waardoor er een nieuwe ziekte ontstaat welke wel besmettelijk is voor mensen. De kans hierop is klein en er zijn in Nederland nog geen varkens besmet geraakt met vogelgriep, maar omdat de theoretische kans bestaat, nemen we het als sector wel serieus. Daarom zijn er vrijwel geen bedrijven waar zowel varkens als pluimvee worden gehouden.”

One Health: aandacht voor preventie

Litjens: “Er is steeds meer aandacht voor zoönose en preventie. Zowel bij dierenartsen, maar gelukkig ook steeds meer bij huisartsen. Er is sinds 2011 maandelijks een landelijk overleg tussen die twee disciplines om risico’s in kaart te brengen. Daarnaast is er ook steeds vaker regionaal overleg tussen individuele dierenartsen en huisartsen. Deze manier van integraal kijken naar dier- en volksgezondheid heet ‘One Health’ en dat krijgt steeds meer aandacht en is een goede zaak.”

Belangrijke lessen uit het verleden

COVID-19 is de meest ingrijpende zoönose uit het recente verleden. Litjens: “Voor de Nederlandse landbouwsector hebben we onder andere veel geleerd van de uitbraak van Q-koorts. Die bacterie verspreidde zich door de lucht en daar werden vooral omwonenden en veehouders zelf ziek van. De helft van besmette mensen merkt daar niets van, maar bij ongeveer 20% zijn de klachten chronisch. Zij kampen nu vaak nog steeds met symptomen van vermoeidheid en hebben een lage weerstand.”

Q-koorts: vaccinatieprogramma en monitoring

Q-koorts is in de geitensector nu onder controle. Litjens: “Daar is ook heel veel aandacht voor. Er is een vaccin voor geiten ontwikkeld, wat verplicht is gesteld. Bovendien wordt er regelmatig tankmelkonderzoek verricht voordat de melk verwerkt mag worden voor consumptie. "Gelukkig is het sindsdien niet meer aangetroffen.”

BSE: De klassieke variant sinds de jaren ‘80 niet meer in Nederland

Ook de uitbraak van BSE in de jaren ‘80, oftewel gekke koeienziekte, die bij mensen de ziekte Creutzfeld Jacob kan veroorzaken, zorgde voor een heel scala aan preventieve maatregelen. De belangrijkste maatregel bleek een totaalverbod op het gebruik van diermeel van zoogdieren in veevoer. Uit preventie worden bovendien een aantal organen met veel zenuwcellen bij de slacht van dieren vernietigd om elke kans op besmetting te voorkomen.” Desondanks is BSE in 2011 en 2023 nog een keer aangetroffen bij een koe. Uit onderzoek bleek het echter om de atypische variant te gaan, een vorm van BSE die spontaan door ouderdom kan ontstaan. Door adequaat te handelen zijn de gevolgen voor de volksgezondheid bij deze variant beperkt.”